Waagstraat
A-08-02-02146
A-08-02-02146
LEEUWARDEN DEN 27 DECEMBER 1892
Heden zijn hier per spoor vertrokken een detachement infanterie sterk 40 onderofficieren en manschappen , onder bevel van den 1sten luit. Muller Massis, naar Dokkum en een detachement van gelijke sterkte onder den luit. Hogervorst naar Franeker
wegens in beide steden voorgevallen ongeregeldheden
Franeker 27 December. Nadat heden morgen het werk aan de rioolschoonmaking was uitgesteld, vereenigden een groote menigte arbeiders en opgeschoten jongens zich voor het stadhuis uit wel een deputatie van drie persoonen zich naar den Burgemeester ten stadhuize begaf. Bij afwisseling ging den stoet zingende door de stad, om zich daarna weder voor het stadhuis te verzamelen.
Toen des namiddags het detachement infanterie hier arriveerde en vóór het stadhuis halt hielt bedaarden de gemoederen geenszinds, zelfs sloten vrouwen zich bij den stoet aan tezamen zingende door de stad trekkende, bij enkele burgers en neringdoenden iets vragende, waaraan door eenigen werd voldaan.
In den avond stelden een paar leiders der socialistische party zich aan het hoofd van de schare wederom zingende in de stad zich voortbewegende.
Een der leiders nam tweemaal voor het stadhuis het woord en maande de volksmenigte aan de politie niet te bemoeilijken en zich niet langer dan tot 11 uren op straat te bewegen ten einde morgen met frisse moed de beweging te kunnen voortzetten en alsdan te 9 uur voor het stadhuis present te zijn. Te 10 u. 45 was alles rustig.
28 december. Heden morgen verzamelden de arbeiders zich weder. Te 9 uur zou het werk een aanvang nemen. Toen de luitenant der Infanterie den arbeiders kennis gaf dat er een dertigtal aan het werk konden gaan riep het volk uit een mond: “Éen werken, allemaal werken “, waarna de menigte zich weder door de stad verspreidde. Door de autoriteiten werd besloten hen te laten werken die aan het Korendragershuisje behooren waartoe enkelen zich leenden waarna het werk een aanvang nam. Maar nauwelijks begonnen met watermalen, nam het volk eene dreigende houding na en wilden het werken beletten; toen ontstond
eene schermutseling tussen de politie de militairen en de arbeiders en enkel vrouwen die op dat oogenblik goed afliep, maar later toen er ruimte moest worden gemaakt herhaalde zich de beweging en wel zóo, dat de politie verplicht was de sabel te trekken. Eene vrouw werd aan hand en arm gewond
Daar er vrees bestond, dat de arbeiders, die werkzaam zijn te 12 uur (schafttijd) bjj het naar huis gaan niet met rust zonden worden gelaten, zijn ze onder hoede van militairen naar de politiewacht gebraoht om daar van stadswpge het middagmaal te gebruiken.
Het kader der dienstdoende schutterij is onder de wapens.
Heden middag is een detachement cavalerie van Leeuwarden alhier aangekomen.
In de heden gehouden zitting van het Hof alhier zijn in de zaak tegen de 10 personen uit Franeker 7 getuigen à charge en 15 à décharge gehoord, terwijl 4 getuigen à décharge niet waren opgekomen. Van het hooren van 2 getuigen à décharge werd gedesisteerd. Het getuigenverhoor was te ruim 5 uur afgeloopen. De verdere behandeling dezer zaak is verdaagd tot
Maandag voormiddag 10 uur.
De tien personen, die op 28 December 1892 te Franeker doelbewust aan het verzet tegen de politie en de toen daar toen gestationeerde militairen en deswege door de rechtbank alhier zijn schuldig verklaard aan wederspannigheid, gepleegd door meerdere personen met verenigde krachten en zijn veroordeeld ieder tot 1 jaar gevangenis straf.
Waagstraat oproer franeker 28-12-1892
In de Zaterdag 18 maart 1893 jl. gehouden en Maandag 20 maart jl. voortgezette zitting van het Gerechtshof alhier, bestemd tot behandeling van strafzaken en gepresideerd door den heer mr W.Terpstra, is het hooger beroep behandeld ingesteld door: 1 Sijbren van der Ploeg, 26 jaren; 2. Abe Strikwerda 27 jaren ;3. Hermanus Plantenga ,36 jaren ; 4 Dirk Bouma 31 jaren; 5. Hendrikus Tichelaar, 20 jaren; 6. Herke Abe Plantinga, 32 jaren; 7 Holke Wytzes van der Ploeg , 27 jaren; 8 Pieter Sytzes van der Ploeg, 21 jaren; 9. Auke Terpstra , 17 jaren , allen arbeiders, en 10. Taetske Plantinga , vrouw van Dirk Bouma, 30 jaren , zonder beroep , allen wonende te Franeker, van het vonnis der Rechtbank alhier, waarbij zij ter zake van wederspannigheid gepleegd door meerdere personen met vereenigde krachten, veroordeeld zijn ieder tot een jaar gevangenisstraf.
rapporteur , de raadsheer mr. H. D. van Ketwich Verschuur.
Er werden 7 getuigen a charge en 15 a décharge gehoord, wrwgl van het hooren van 2 getuigen a décharge door de verdedigers werd gedesisteerd en 4 getuigen a décharge niet waren opgekomen. Omtrent de feiten refereeren wij ons aan het verslag, indertijd gegeven van de behandeling voor de rechtbank, en herinneren slechts, dat zij betreffen de wanordelijkheden, welke den 28 December 1892 te Franeker hebben plaats gehad, toen er van gemeentewege een publiek werk uitbesteed was om een tijdlang 100 arbeiders werk te verschaffen door het laten sohoonmaken van een riool op het West, doch aanvankelijk slechts 15 konden geplaatst worden. Omdat de eisch gesteld werd: allen werk of geen een werken, haalde de Burgemeester 8 korendragers uit het Zakkendragershuisje om bij den tonmolen te werken en toen is door de menigte, waarvan de beklaagden als belhamels in de voorste gelederen, op het cordon ingedrongen en dit verbroken, waarbij de Burgemeester tegen de schutting om den tonmolen is gevallen. De verklaringen der getuigen a charge bevestigden de vroeger reeds medegedeelde feiten en omstandigheden; — die der getuigen a décharge hadden in hoofdzaak ten doel om aannemelijk te maken, dat de beklaagden niet vooruitdrongen, maar door de aangroeiende menigte werden vooruitgedrongen, waartegen zij zich nog te schoor zetten , — en meer speciaal dat Dirk Bouma niet vooraan is geweest en die bepaald onschuldig is. Het onderzoek duurde Zaterdag van des morgens 10 tot des namiddags ruim 5 uur, toen de zitting tot Maandag verdaagd werd. De adv.gen., jhr. mr. F. van Panhuijs, doet de toelichting van zijn requisitoir aanvangen met het een en ander iets in het midden te brengen omtrent de aanleiding tot het gebeurde. In December 1892 was ook te Franeker werkloosheid , vooral bij hen die geen handwerk verstaan, maar in den regel alleen los- en grondwerk verrichten. Zulks ligt in den aard der zaak. Het jaargetijde brengt dit overal mede en heeft dat ook ten allen tijde en overal meegebracht. Ook waar door gemeenten eene kunstmatige werkverschaffing in het leven wordt geroepen, zal het, al is men met den besten wil der wereld bezield, binken ten eenenmale onmogelijk te zijn aan allen werk te geven, hoe wenschelijk dit anders ook zij. Hij, die een middel aan de hand kan doen, om in den winter werk te verschaffen aan allen, zal, naar sprekers meening, een hemel op aarde hebben verdiend. Was dezen winter de werkloosheid grooter dan andere jaren, er werd ook op ruimer schaal en gullere wijze voorzien in de behoeften. Er is geconstateerd , dat er den 27en December, alzoo daags vóór dat het ten laste gelegde plaats had, te Franeker nog eene dubbele uitkeering aan de behoeftigen is gedaan. Er moge alzoo gebrek aan werk zijn geweest — ’t geen zooals gezegd niet te voorkomen of te verhelpen was — maar van broodtgebrek is niet gebleken en zulks is ook niet beweerd In Franeker zorgde men voor werk door het laten schoonmaken van een riool. De overheid dacht dat men nu uit den brand was, maar de uitkomst heeft helaas geleerd, dat men met de uitvoering van dat werk in den brand is gekomen. Er hebben zich 270 mannen aangemeld om dat werk te mogen verrichten en hoogstens 100 konden geplaatst worden. Er werd een schifting gehouden naar de meeste behoefiigen en daarvan een lijst opgemaakt. Het riool moest echter eerst leeggemalen worden door den tonmolen, voordat het vuil van den bodem kon verwijderd worden. Daarvoor waren 15 man noodig in twee ploegen, die den 27en Dec. aan het werk gesteld werden, maar door een paar personen gedwongen zijn geworden hun werk neer te leggen. Men vorderde dat alle menschen, misschien wel alle 270, aan het riool zouden werken. Als men billijk wil zijn, dan zal men moeten erkennen, dat die eisch onbillijk en ten eenenmale ongerechtvaardigd en ongegrond was. Er is door een getuige a décharge , du Bois, verklaard, dat er een tweede tonmolen in gebracht kon worden. Spreker is geïnformeerd , dat daartoe het riool te klein was, doch aangenomen dat er twee tonmolens konden geplaatst worden, dan nog was er slechts voor 80 man werk, en bleef de eisch „allen werk of geen een”, onbillijk. Den Burgemeester wordt in den mond gelegd, dat hij het werkvolk voorgespiegeld zou hebben, dat allen werk zouden krijgen. Deze ontkent dit, maar verklaard gezegd te hebben, dat hij zou trachten zooveel mogelijk werk te verschaffen in overleg met den aannemersbaas. In het midden latende of men dat verkeerd verstaan heeft, spreker vermeent dat de werkloozen zelve wel konden begrijpen, dat het werk te klein was voor allen, en dat men met een klein getal moest beginnen. Volgens de voorwaarden van aanbesteding moest de aannemer voor dit werk de werklooze arbeidere uit Franeker gebruiken. Het werk stond niet op de begrooting voor 1892, maar is er op gebracht om de werkloozen werk te verschaffen.
Er is toen te Franeker onder de werkloozen een afgunst ontstaan tegen diegenen van hen , die aan het werk werden gesteld op 27 December; het was geen grieve tegen vreemden, maar tegen medestanders. Den 28 Dec. werd weer de gelegenheid geopend om te werken, maar niemand wilde werken en sommigen durf den niet aan het werk te gaan, uit vrees van gewelddadigheid van den kant van de overigen, omdat een groot deel besloten had, dat allen moesten werk hebben of geen een. Toch moest het werk uitgevoerd worden en er bleef der overheid dus niets over dan, wilde zij baas blijven, zooals behoorde, eene poging aan te wenden, dat het werk werd uitgevoerd Daarom heeft de Burgemeester aan de korendragers gevraagd, wie bereid was het werk uit te voeren; eenigen stelden zich beschikbaar, onder geleide van het gezag werden zij naar het terrein gebracht en ter hunner bescherming is door politie en militairen een cordon om het werk getrokken. Voorts zet de Adv.-Gen. uiteen, welke dreigende houding de beklaagden daarop tegenover de militairen en de politie, met den Burgemeester aan het hoofd, hebben aangenomen, hoe zij, in de eerste gelederen zich bevindende, aan de herhaalde aanmaningen om ter voorkoming van ongelukken naar huis te gaan, weigerden te voldoen, maar integendeel steeds met kracht op het cordon bleven aandringen, dit verbraken en tot bij de schutting kwamen, vloekende, schreeuwende, tierende, huilende van kwaadaardigheid,roepende: „vooruit maar, jongens, wij kunnen ze wel aan”, met de vuisten dreigende en deze tegen elkaar aanslaande, het geweer aan den sergeant Wallis trachtende te ontrukken, met den klomp naar de soldaten slaande, met de hand op de borst, tegen deze uitroepende: „steek maar door, jongens”, den inspecteur Bijlevelt bij de keel grijpende, zoodat deze zich genoodzaakt zag zijn pistool in de lucht ai te schieten, den Burgemeester achterover duwende, zoodat deze op de rechterknie tegen de schutting kwam te vallen , waarop deze aan den 1ste beklaagde het pistool heeft voorgehouden, waarop deze met de vuist dreigende riep: „schiet mij maar dood”.
Den verdediger komt het voor dat getuige zenuwachtig en overdreven is. Hoe kan hij verklaren dat aan spreker geschreven is om over te komen om den boel warm te houden. Getuige antwoordt dat beklaagde dit gezegd heeft.
De verdediger gelooft dat getuige op de hartstochten werkt. Hij ontving een telegram: ”het volk heeft leiding noodig kom over” dat wilde toch zeggen, dat men uitspattingen wilde voorkomen. Pleiter vraagt, dat het publiek ooit gewelddadigheden in het Walhalla had gepleegd.
Getuige antwoordt, dat er nooit een zoo oproerige vergadering is gehouden en er daarom voorzorgmaatregelen genomen werden.
De brigadier-majoor Flierman deelt mede, dat in die vergadering de heer Troelstra zou spreken wat aangekondigd was voor de ramen van “Walhalla”. Deze zou van het spoor afgehaald worden en toen kwam beklaagde met wien het volk in optocht naar “Walhalla” ging. De bewuste woorden zjjn daar gesproken en na de vergadering op het politie bureau opgeschreven door Flierman, en toen zeide de agent Swart; nu wil ik wel gelooven dat eene vrouw zeide “wat zou zoo’n huzaar ? Als men een dynamietpatroon heeft, gooit men die onder zijn paard”.
De rede van beklaagde maakte op getuige den indruk om ontevredenheid te zaaien en de lui op te zetten tegen de overheid. Na afloop der rede liet beklaagde namens den heer Troelstra een adres circuleeren, om werk voor de werkloozen. Na de vergadering hadden er samenscholingen plaats die door soldaten en huzaren uiteengedreven zijn.
De getuige a décharge, Th. Steensma ( = Thijs Steensma korenfactor/koopman) zegt, dat het doel der vergadering was om de arbeiden bij elkaar te krijgen, niet om over te gaan tot baldadigheden. Hij weet dit, omdat hij zelf er toe medegewerkt heeft, maar om ze er op te wijzen geen sterken drank te gebruiken want dan zijn ze zich-zelf niet meer. Wij socialisten zijn wat andere taal gewoon dan de heeren en zeggen
het dan wat anders, maar de ten laste gelegde woorden heeft bij niet gehoord.
De verdediger vraagt of getuige of hij ze niet had moeten hooren als ze gesproken waren. Getuige antwoordt, dat hij ze niet heeft gehoord, maar ze kunnen hem wel ontglipt zijn.
Getuige G. Bouma (=Gerrit Bouma vrachtvervoerder) zegt, dat het volk kalm was en beklaagde de bewuste woorden niet gesproken heeft. Getuige vrouw van der Ploeg verklaart dat beklaagde de arbeiders tot kalmte aanspoorde en wel vijfmalen gezegd heeft : “wees kalm, want als je een
hand uitsteekt, dan pakt de politie je en zet je achter de groote deur. Beklaagde heeft wel gezegd ”houd moed !” maar niet de bewuste woorden, dat weet zij zeker hjj zeide “wij gaan den grooten strijd tegemoet, houd u als broeders en zusters, ik zou wel meer zeggen, maar mag niet.
De boekhandelaar G. Dijkstra ( = Gerben Dijkstra winkelier en boekhandelaar) maakt bezwaar den eed af te leggen, hij is atheïst. De president zegt hem aan, dat hij volgens de wet verplicht is den eed af te leggen, tenzij zijne godsdienstige gezindte hem dit verbiedt zooals de Doopsgezinden.
Getuige zal het dan doen onder protest. De pres: dat wordt je niet gevraagd. Met verheffing van stem legt getuige nu den eed af. Getuige heeft de vergadering geleid en de bewuste woorden niet gehoord. Het was eene vreedzame betooging, beklaagde spoorde tot kalmte aan. In Walhalla was het veel kalmer dan op straat. Getuige had aan den heer Troelstra getelegrapheerd: kom over het volk is onrustig en heeft leiding noodig. Hij is ook bij den heer Troelstra geweest om een middel te bespreken
om het volk in een goede bedding te leiden en daarvoor is een adres aan den Raad besproken. Daarvoor is beklaagde opgetreden en toen heeft hij wel gezegd: “ik zou je wel iets aanraden, maar mag niet” doch hij heeft niet gezegd wat.
De horlogemaker G. Gorter (= Geert Gorter uurwerkmaker die bij Gerben Dijkstra inwoonde en in 1896 naar Amerika emigreerde) weigerde eerst ook den eed af te leggen, maar deed het toen de President hem op zijne verplichting en op de gevolgen wees. In hoofdzaak verklaarde ook hij omtrent het kalm karakter der vergadering. Het doel was omdat het volk rumoerig was, den heer Troelstra, die veel invloed op het volk heeft, te laten optreden om tot kalmte aan te manen.
Vrouw van der Molen, (= Maaike van der Molen de vrouw van Foppe de Jager) die dicht bjj de politie gestaan heeft had weinig kunnen verstaan omdat de zaal zoo vol was.
Het dossier 28-12-1892 is erg groot en zeer uitgebreid beschreven, daarom beperkt ik mij nu tot verklaringen van de 10 veroordeelden.
De 1e beklaagde Siebren van der Ploeg heeft geene aanmaning tot uiteengaan gehoord en noemt het eene groote onzinnigheid om te spreken van eene kwaadwillige menigte. Er zou gewerkt worden en de menigte heeft geene bedreigingen
geuit maar de militairen wilden hen terugdringen. Zij zijn niet met geweld op de militairen ingegaan. Het cordon is wel verbroken maar dat kwam door den aandrang van het volk, niet uit kwaadwilligheid, maar uit nieuwsgierigheid waren zij er, denkende werk te krijgen. Hjj heeft niet met geweld het geweer aangegrepen en heeft daar niet aan gerukt.
Inspecteur van Bijlevelt verklaard dat hij hem bij de keel greep waardoor hij bijna blauw werd waardoor hij genoodzaakt was zijne revolver af te schieten.
De 2e beklaagde Abe Strikwerda is niet tegen de politie of een soldaat aan geweest. Hij kort er na met zijne zuster weggegaan. Toen Flierman hem aanmaande, kon hij niet weggaan. Uit nieuwsgierigheid en om werk te krijgen was hij er bij.
De 3e beklaagde Hermanus Plantinga was ook bij de menigte maar heeft geene waarschuwing van de politie gehoord. Hij wilde werk hebben, er was werk uitbesteed waaraan 160 man zouden werken, en toen het uitbesteed was kregen hoogtens 13 man werk.
De 4e beklaagde Dirk Bouma was er ook bij maar niet kwaadwillig hij wilde werk hebben. Den vorigen avond is den burgemeester om werk gevraagd die zeide: morgen krijgen allen werk die op de lijst staan. In plaats van 60 kregen 30 man werk, toen wilden wij niet. Daarop werden 8 man uit het Zakkendragershuisje gehaald en daarom werd het volk kwaad, niet op de politie, maar op den burgemeester. Als een bleef bleven de anderen ook staan en als hij heengegaan was dan zouden die anderen gezegd hebben, “daar gaat die kakkerlak !”.
Volgens agent Swart had hij geroepen: “ Niet werken godverdomme, als je werkt zullen we je wel krijgen ! “.
De 5e beklaagde, Hendrikus Tichelaar roerde aan dat ze zeiden dat vrijgezellen geen werk kregen en daar hij voor zijne moeder eene weduwvrouw zorgt , dacht hij “dat is mooi, wij hebben toch ook behoefte “. Hij kon niet wegkomen, het volk drong opeen. Toen de soldaten het volk uiteendreven met hun geweren, toen zeide ik “dan neem ik godverdomme de klomp”. Ik moest mijzelf verdedigen. Ik heb gedreigd maar niet geslagen. Zij sloegen met de kolf van de geweren.
Luitenant Hogervorst verklaarde dat de beklaagde op de brug geprobeerd had om zijn geweer af te pakken en hem in de gracht te gooien.
De 6e beklaagde Herke Abe Plantinga zeide, dat hij de waarschuwing van de politie niet kon hooren, omdat hij links van het volk stond. De burgemeester had gezegd dat zij allen den volgende dag werk zouden hebben en de burgemeester haalde achttal zakkendragers. Door den aandrang der menigte van achteren heeft hij ook mede opgedrongen.
De 7e beklaagde Holke Wytzes van der Ploeg, was er ook om werk, niet vooraan, doch wel toen het zoo wat afgeloopen was. Hij heeft wel mede opgedrongen, maar niet willens, hij zat er tussen in.
De 8e beklaagde Pieter Sytzes van der Ploeg, was er ook om werk en kon er onmogelijk tusschen weg, hij wilde zijn broeder verwijderen.
De 9e beklaagde Auke Terpstra, was er ook bij, maar heeft geen verzet tegen de politie gepleegd, hij kon niet weg komen.
De 10e beklaagde Taetske Plantinga, vrouw van Dirk Bouma, was er om haren man er tusschen weg te halen. Zij is er maar een oogenblikje geweest en toen ging hij mede. Zij heeft niet geschreeuwd en ook niet gedreigd, er waren wel 100 vrouwen.
Maar volgens Flierman had de vrouw eerst een kind op de arm en levensmiddelen bij zich, maar gaf het een en ander aan derden over, en toen tusschen de menigte door naar vooren roepende: “toe maar !, toe maar !”.
Beschrijving: | LEEUWARDEN DEN 27 DECEMBER 1892 Heden zijn hier per spoor vertrokken een detachement infanterie sterk 40 onderofficieren en manschappen , onder bevel van den 1sten luit. Muller Massis, naar Dokkum en een detachement van gelijke sterkte onder den luit. Hogervorst naar Franeker wegens in beide steden voorgevallen ongeregeldheden Franeker 27 December. [Lees meer] |
Datering: | 1936 |
Collectie: | Heide van der . G |
Aanwezig in het HCF?: | NEE |
Bron: | G. van der Heide |